LEERTHEORIE
Leertheorie is de theorie over hoe mensen en dieren leren.
Wanneer je kennis hebt van de leertheorie wordt het trainen van gedrag een stuk makkelijker.
Kennis over de leertheorie is dus een goeie basis voor je trainingen.
Psychologen zien leren als een langdurige gedragsverandering, gebaseerd op ervaring.
We onderscheiden twee belangrijke leertypen:
- klassiek conditionering
- operante conditionering
KLASSIEKE CONDITIONERING
In 1890 deed fysioloog Pavlov een experiment bij honden.
Hij liet honden voer zien en tegelijkertijd hoorden ze een belletje. Na een tijdje gingen de honden het belletje associeren met voer. Ze leerden dat ze gevoerd werden wanneer ze het belletje hoorden. Uiteindelijk was het horen van het belletje voldoende om de honden te doen kwijlen (want ze hadden geleerd voer te verwachten bij het horen van de bel).
Onder normale omstandigheden gaan honden kwijlen wanneer ze eten zien of ruiken. Het voer wordt een ongeconditioneerd stimulus genoemd. Het kwijlen een ongeconditioneerd antwoord. Ongeconditioneerd omdat niemand een hond moet leren kwijlen wanneer hij voedsel ziet.
Wanneer we een ongeconditioneerde stimulus gaan combineren met iets dat eerst neutraal was (de bel) dan wordt de neutrale stimulus een geconditioneerde stimulus.
Leertheorie is de theorie over hoe mensen en dieren leren.
Wanneer je kennis hebt van de leertheorie wordt het trainen van gedrag een stuk makkelijker.
Kennis over de leertheorie is dus een goeie basis voor je trainingen.
Psychologen zien leren als een langdurige gedragsverandering, gebaseerd op ervaring.
We onderscheiden twee belangrijke leertypen:
- klassiek conditionering
- operante conditionering
KLASSIEKE CONDITIONERING
In 1890 deed fysioloog Pavlov een experiment bij honden.
Hij liet honden voer zien en tegelijkertijd hoorden ze een belletje. Na een tijdje gingen de honden het belletje associeren met voer. Ze leerden dat ze gevoerd werden wanneer ze het belletje hoorden. Uiteindelijk was het horen van het belletje voldoende om de honden te doen kwijlen (want ze hadden geleerd voer te verwachten bij het horen van de bel).
Onder normale omstandigheden gaan honden kwijlen wanneer ze eten zien of ruiken. Het voer wordt een ongeconditioneerd stimulus genoemd. Het kwijlen een ongeconditioneerd antwoord. Ongeconditioneerd omdat niemand een hond moet leren kwijlen wanneer hij voedsel ziet.
Wanneer we een ongeconditioneerde stimulus gaan combineren met iets dat eerst neutraal was (de bel) dan wordt de neutrale stimulus een geconditioneerde stimulus.
Klassieke conditionering is de associatie tussen twee prikkels: een neutrale prikkel (bel) met een betekenisvolle prikkel (voer).
Klassieke conditionering gebruiken we niet bewust tijdens training maar het is wel altijd aanwezig. Deze manier van leren, waarbij je betekenis geeft aan een bepaalde prikkel overkomt je.
OPERANTE CONDITIONERING
Operante conditionering is de meest gebruikelijke manier van leren. Het treedt op wanneer er een associatie plaatsvindt tussen eigen gedrag en de gevolgen ervan. Je leert al doende met “trial and error”. Wat goed gaat herhaal je, wat niet goed gaat doe je steeds minder.
OPERANTE CONDITIONERING
Operante conditionering is de meest gebruikelijke manier van leren. Het treedt op wanneer er een associatie plaatsvindt tussen eigen gedrag en de gevolgen ervan. Je leert al doende met “trial and error”. Wat goed gaat herhaal je, wat niet goed gaat doe je steeds minder.
Operante conditionering is de associatie tussen eigen gedrag en de gevolgen ervan.
HET LEERKWADRANT
Operante conditionering kan het best uitgelegd worden aan de hand van het leerkwadrant.
Gedrag kan bekrachtigd worden wat ertoe zal leiden dat dat specifiek gedrag vaker zal herhaald worden.
Of we kunnen bepaald gedrag straffen om het gedrag te doen verminderen.
Bekrachtigen en straffen kan positief of negatief zijn. Waarbij de “+” en de “-” wiskundig moeten bekeken worden als “iets toevoegen” of “iets verwijderen” en niet gevoelsmatig als “goed” of “slecht”.
Laten we kijken naar een voorbeeld uit de praktijk.
De vier vormen van operante conditionering zijn:
Operante conditionering kan het best uitgelegd worden aan de hand van het leerkwadrant.
Gedrag kan bekrachtigd worden wat ertoe zal leiden dat dat specifiek gedrag vaker zal herhaald worden.
Of we kunnen bepaald gedrag straffen om het gedrag te doen verminderen.
Bekrachtigen en straffen kan positief of negatief zijn. Waarbij de “+” en de “-” wiskundig moeten bekeken worden als “iets toevoegen” of “iets verwijderen” en niet gevoelsmatig als “goed” of “slecht”.
Laten we kijken naar een voorbeeld uit de praktijk.
De vier vormen van operante conditionering zijn:
R+ : Positif Reinforcement = Positieve bekrachtiging
Je voegt iets leuks toe om gedrag te stimuleren.
Bijvoorbeeld voedselbeloning geven nadat paard vooruit gekomen is om target te raken.
R- : Negatif Reinforcement = Negatieve bekrachtiging
Je neemt een vervelende hulp weg om gedrag te stimuleren = pressure and release
Bijvoorbeeld je beenhulp weghalen wanneer paard vooruit stapt.
P+ : Positif Punishment = Positieve straf
Je voegt iets vervelends toe om gedrag af te laten nemen.
Bijvoorbeeld je geeft je paard een zweepslag wanneer hij niet vooruit gaat op je been.
P- : Negatif Punishment = Negatieve straf
Je neemt iets leuks weg om gedrag te doen verminderen.
Bijvoorbeeld je voedselbeloning niet geven als paard niet naar target komt.
IN DE PRAKTIJK
Alle kwadranten werken als ze juist gebruikt worden. Maar de achterliggende motivatie en de daarbij horende emoties zullen anders zijn, ook al is het vertoonde gedrag hetzelfde.
Een paard dat de trailer ingaat omdat hij anders van de zweep krijgt, heeft een andere motivatie dan een paard die de trailer inloopt omdat hij een wortel krijgt. Het gedrag is hetzelfde maar het gevoel erbij zal zeker anders zijn. Daarover lees je meer in een volgende blog.
Welke vorm van operante conditionering gebruik jij in je training?
Heb je daar al een bij stil gestaan en over nagedacht?